Nieuws

‘Werken met touw was een sociaal gebeuren’

‘Werken met touw was een sociaal gebeuren’

Broers werkten op de lijnbaan van hun vader
‘Werken met touw was een sociaal gebeuren’

‘Dat werken op de touwbaan was echt een sociaal gebeuren, want je was helemaal op elkaar aangewezen,’ zegt Leo Roest. Hij en zijn broer André, zijn ‘baanderszonen’; ze werkten op de lijnbaan van hun vader in Lekkerkerk. Men zou het zich zo snel niet realiseren maar een van de belangrijkste producten van de Hollandse waarden in het verleden was geen boter, kaas en melk, maar hennep. Dit gewas verwerkte men op de lijnbanen tot touw, waaraan in de scheepvaart grote behoefte was. Tot ver in de 20e eeuw hebben in Nederland touwslagerijen gefunctioneerd. Bij de baanderszonen Leo en André heeft werken met vezels en touw een flinke stempel op hun leven gedrukt.

Leo geeft nog jaarlijks demonstraties in het Streekmuseum Krimpenerwaard, terwijl  André een grondige studie heeft gemaakt van het ambacht van zijn vader. Hij vertelt: ’Boeren in de Krimpenerwaard teelden eeuwenlang hennep op een apart stukje grond dat daarvoor sterk bemest moest worden. Met de opkomst van de scheepvaart, visserij en de Nederlandse havens  kwam er een  grote vraag naar scheepstouw, maar al vanaf de Middelweeuwen is bekend dat er hennep werd geteeld in de Hollandse waarden.  Er is een Middeleeuwse verordening bekend die het verbood om hennep te laten roten in de Vlist, vanwege de enorme stank die dit proces met zich meebracht. Het moet soms flink gestonken hebben in de Krimpenerwaard en daarbuiten. Omdat de inkomsten van hennep goed waren en men over veel mest beschikte, hadden vrijwel alle boeren een ‘hennepwerfje’  achter de boerderij. Hierdoor ontstonden langs de dijken zgn hennep-linten van aaneengesloten hennepwerven.

Touwslagerij of lijnbaan
Omdat de touwfabricage lange touwbanen nodig had, werden aanvankelijk  in de steden veel straten en stadswallen gebruikt als touwbaan zoals in de ‘touwhoofdstad’ Oudewater. Vanaf de 17e  eeuw verkasten ze veelal naar de dorpen. Volgens André is een touwslagerij en lijnbaan zo ongeveer hetzelfde. Aanvankelijk onderscheidde men grofbanen voor dik scheepstouw en fijngarenbanen  en spinnenrijen voor het fijnere werk.
Na de bloei van de touwslagerijen kwam de teruggang, toen Nederland zijn dominante positie op zee verloor. Ook kwam er meer concurrentie vanuit het buitenland en werd hennep steeds vaker vervangen door exotische vezels als manilla en sisal. Scheepskabels werden vervangen door kettingen en staalkabels. Zeilschepen werden vervangen door stoomschepen.
In 1870 telde Nederland 300 touwslagerijen waarvan 140 in het Groene hart. In 1906 waren het er nog 52. Lekkerkerk telde rond 1900 nog zeven touwbanen en een daarvan was het ‘baantje van  Klaas Roest’, de vader van Leo en André.
De familie Roest had een hybride baan van 200 meter, waarop alle vormen van touwwerk  mogelijk moesten zijn. Net als vele andere touwbanen was er een overkapping  van bomen die bescherming gaf tegen wind, regen en kou. Deze fungeerde als een natuurlijk dak boven de hoofden van de mensen, maar het beschermde ook het touw tegen de felle zon. ‘‘Want anders gaat de kracht uit het touw’’, zei vader altijd’ , die het bedrijf tot 1992 in bezit had. Het bedrijf had toen 200 jaar bestaan.
André woont nu in de Emmastraat in Lekkerkerk op de voormalige touwbaan van zijn vader, waarop de gemeente huizen heeft gebouwd. Aan het eind van de straat staat nog steeds zijn ouderlijk huis.

Blijven hangen
De broers kijken soms met nostalgische gevoelens terug in de tijd. Leo: ’Het leuke aan het werk was dat je constant met andere mensen bezig was. Zo deden we het afwerken en inpakken van het touw  met heel de familie in de woonkamer. Natuurlijk was je ook trots op je product. Je werkte  met pure vezels en je moest een vakman zijn. Er moest gelijkmatig  gewerkt worden en er moest ook gelijkmatig aan het wiel gedraaid worden. Daarnaast vroeg het om veel denkwerk.  Als je een touw moest maken van een bepaalde dikte dan moest je gaan bedenken hoeveel strengen je daarvoor nodig had en hoeveel draadjes in een streng. Het werk was ook niet zonder risico. We waren eens een touw met hele dunnen draadjes aan het weven. Soms moest je dan even onder zo’n steng door naar de andere kant. Ik ben een keer met mijn haar erin blijven hangen; ik had een hele kale plek op mijn hoofd. Mijn vrouw is dat ook een keer overkomen.’

Bijzondere vondst
Leo vertelt dat hij vooral het contact met de afnemers altijd erg boeiend gevonden. Die kwamen vooral uit de omgeving zoals de Maasstad, Dordrecht en de omliggende dorpen.
‘Daarnaast kochten we ook versleten trossen op van schepen in Rotterdam. Zo’n tros noemden wij een ‘verslag’. Daar zat altijd een zogenaamd kenmerkdraadje in waar de naam van de fabrikant op stond. We hebben in zo’n streng een keer een gemummificeerde vinger gevonden met de pezen er nog aan en het bloed er nog omheen. Kennelijk is iemand bij het maken van het touw zijn vinger kwijtgeraakt. Dat was een lugubere en bijzondere vondst. We hebben hem nog lang bewaard.’
Hij herinnert zich dat het voor- en najaar de drukste periodes waren  op de touwbaan omdat de boeren dan dringend behoefte hadden aan koeientouw. ‘Touwwerk voor scheepvaartdoeleinden werd het hele jaar door wel gemaakt en dan was de hele baan nodig. Landbouwtouw was korter.’

‘Op de touwbaan hielp ik mijn vader, maar er waren ook veel andere mensen uit het dorp  die hielpen. Je was sterk op elkaar aangewezen. Iedereen had vroeger een bijbaantje, ook de jongens van boerenafkomst. Iedereen wist wat werken was. Ik kwam een keer bij de smid Kees van de Graaf. Die pakte zo maar mijn gezicht  vast met zijn grote vieze handen. Nou, dan wist je precies wat een beroep inhield. Je had er letterlijk contact mee.’

Jan Willem Stolk
Redacteur namens het Streekmuseum Krimpenerwaard